De vrije zee
In 1580 kwam Portugal onder het gezag van de Spaanse koning Philips II. Onder zijn bewind verslechterden de verhoudingen met Engeland en de Nederlanden. Het Engelse koningshuis weigerde het gezag van de paus te erkennen en richtte de Anglicaanse kerk op. In de Nederlanden won de Reformatie steeds meer terrein en verklaarden de zeven noordelijke provincies zich in 1581 onafhankelijk van Spanje. Beide landen ontwikkelden zich tot zelfbewuste en zelfstandige staten.
Koning Philips II liet in 1585 alle buitenlandse schepen in de haven van Lissabon in beslag nemen, maar dat stimuleerde de Engelsen en de Nederlanders om de vaart op West- en Oost-Indië zelf ter hand te nemen. Er werden expedities uitgezonden om de bestaande routes naar Amerika en Azië te verkennen en nieuwe, snellere routes te vinden.
In 1602, enkele jaren nadat de eerste Nederlandse schepen de Molukken hadden bereikt, werd de Verenigde Oostindische Compagnie opgericht.
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en de Compagnie vonden dat de Portugezen en Spanjaarden niet het recht hadden om andere naties te verbieden hun schepen uit te zenden naar Amerika en Azië. Zij baseerden zich daarbij op een geschrift van Hugo de Groot, die als rechtsgeleerde voor de Republiek werkte. Het verscheen in 1609 onder de titel Mare liberum (De zee is vrij). Hij schreef:
‘Ik ben van plan om kort en duidelijk aan te tonen dat de Nederlanders het recht hebben om naar Oost-Indië te varen en met de bevolking daar handel te drijven. Als grondslag daarvoor zal ik aanvoeren de navolgende onweerlegbare regel van het volkenrecht waarvan de strekking glashelder en onveranderlijk is: het staat ieder volk vrij met ieder ander volk contact te leggen en met dat volk handel te drijven.’