Nederlandse handelaren en Hituese hoofden beloven elkaar wederzijdse hulp, 4 maart 1599 (bron: Roelofsz 1646)
Gezicht op Ambon met fort Victoria, inzet Frederik de Houtman, de eerste gouverneur van Ambon (bron: Rijksmuseum)

De Compagnie als bondgenoot

Aan het begin van de zeventiende eeuw vroegen de Hituezen de Nederlanders als bondgenoot in de strijd tegen de Portugezen.
De sultans van Ternate vroegen hen ook als bondgenoot, tegen de Spanjaarden die Ternate waren binnengevallen en het stadje Gam-ma-lamo aan de westkust hadden bezet. De Compagnie bouwde een fort aan de oostkust, waar de nieuwe hoofdplaats van Ternate ontstond. De nieuwe sultans hadden het bondgenootschap met de Compagnie voorlopig nog nodig, want de Spanjaarden verlieten de Molukken pas in 1663.

Martelingen van Engelse handelaren op Ambon in 1622, gebruikt als anti-Nederlandse propaganda in de Engels-Nederlandse oorlogen (bron: Rijksmuseum)
J.P.Coen
Jan Pieterszoon Coen (bron: Rijksmuseum)
Gezicht vanuit fort Belgica, Banda (foto: JSS)

Monopoliecontracten

In ruil voor de geboden hulp sloot de Compagnie monopoliecontracten op Hitu (1606), Ternate (1607) en Hoamoal (1609). Zij zou als enige de kruidnageloogsten mogen verhandelen.
Met de monopoliecontracten in de hand probeerde de Compagnie haar Engelse concurrenten uit de Molukken te weren. Hoewel de Engelsen met de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een overeenkomst sloten dat zij aan de handel mochten deelnemen, verdreef de Compagnie hen uit de Molukken. In 1623 werden ruim twintig Engelsen van een komplot tegen de Compagnie beschuldigd en terechtgesteld. Deze Amboina Massacre wekte in Engeland hevige verontwaardiging en langdurige wrok.
Op Banda probeerde de Compagnie ook een monopolie op nootmuskaat en foelie af te dwingen. Toen dat op hardnekkig verzet stuitte, ging de Compagnie er in 1621 toe over om de eilanden op gewelddadige wijze grotendeels te ontvolken en onder eigen toezicht nootmuskaatplantages op te zetten, waar de arbeid door slaven werd verricht.

De Ambonse hongi-vloot (bron: Valentijn 1724-1726)

Sluikhandel en hongi-tochten

Tijdens onderhandelingen op Hoamoal (1615) en Ternate (1629) sloot de Compagnie overeenkomsten over een vaste prijs voor de kruidnagels. Die prijs kwam ongeveer overeen met de toenmalige marktwaarde. Toch ontstond er op Hoamoal en Hitu, buiten het zicht van de Compagnie, een levendige handel met Javaanse en Makassaarse handelaren.
Voor deze sluikhandel waren er verschillende redenen. Om ontduiking van het monopolie onmogelijk te maken weigerde de Compagnie alle schepen de toegang tot de Molukse wateren. Bovendien ging de Compagnie ertoe over de kruidnagelen niet meer te betalen met geld, maar in natura, met goederen van mindere kwaliteit. Daardoor voelden de kruidnagelproducenten zich benadeeld. Tegelijkertijd waren de handelaren in Java en Makassar van hun kant bereid meer risico’s te nemen omdat de prijs van de kruidnagels op de markten van Makassar en Malaka steeg vanwege de door het monopolie veroorzaakte schaarste.
De Compagnie probeerde de sluikhandel te onderdrukken door op strategische punten kleine forten te bouwen en, toen die te kwetsbaar en te duur werden, door vaker met oorlogsschepen te patrouilleren. Voor deze ‘hongi-tochten’ moesten de negorijen die de Compagnie als onderdaan of bondgenoot beschouwde, bemande kora-kora of oorlogsprauwen leveren.

DSC02960gedenkteken Rumphius, Ambon
Gedenkteken van VOC-koopman en onderzoeker Rumphius, Ambon (foto: JSS)

Verzet op Hoamoal

In 1625 voerde de Compagnie de druk op door op Hoamoal niet alleen negorijen te verwoesten, maar ook de kruidnagelbossen. Rumphius, een koopman en geleerde in dienst van de Compagnie, schreef later dat ‘men er zeker van kan zijn bij een natie een eeuwige wrok te verwekken door het vellen van hun vrucht- en specerijbomen’.
De confrontaties leidden tot tegenwerking en verzet van de Ternataanse stadhouders op Hoamoal. Deze stadhouders, Hidajat (1620-1623), Leliato (1623-1638) en Luhu (1629-1642), gingen, tegen de zin van de Compagnie en de sultan van Ternate, steeds meer een zelfstandig beleid voeren. Zij haalden de banden met de Hituezen en met de handelsstad Makassar op Sulawesi aan en bouwden een grote vesting in Lesiela, ten zuiden van Luhu. Ook probeerden zij de moslim negorijen op Hoamoal en de nabij gelegen eilanden te verenigen in de strijd tegen de Compagnie.

Fort Amsterdam, Hila (foto: JSS)

Onderwerping van Hitu 1634-1646

De Hituezen hadden eerst nog, onder de leiding van de Kapitan Hitu Tepil een redelijk goede verstandhouding en samenwerking met de Compagnie. Maar de oplopende spanningen kwamen tot uitbarsting na 1633, toen de oude Kapitan Hitu overleed en werd opgevolgd door zijn zoon Kakiali. Deze liet de Compagnie links liggen en koos partij voor de Ternataanse stadhouders op Hoamoal.
De Compagnie stelde in deze jaren op het kasteel Victoria enkele bijzonder incompetente en ondiplomatieke gouverneurs aan. Door hun wanbeleid liepen de conflicten zo uit de hand dat niet alleen de moslims in opstand kwamen, maar ook vele christelijke negorijen.
Gouverneur-generaal Van Diemen was genoodzaakt om in 1637 met een oorlogsvloot uit Batavia over te komen om het verzet de kop in te drukken. In 1638 sloot hij een overeenkomst met de sultan van Ternate. De Compagnie kende de sultan het gezag over alle moslim negorijen op de Ambonse eilanden toe, met inbegrip dus van Hitu. De sultan van zijn kant vertrouwde de uitvoering van het bestuur toe aan de Compagnie.
Kapitan Hitu Kakiali verzette zich vergeefs. Hij had hulp gevraagd en gekregen van Makassar dat in de eerste helft van de zeventiende eeuw sterk in opkomst was. Maar de Hituezen waren verdeeld en op de Ternatanen kon hij niet rekenen. De Compagnie onderwierp de Hituezen door hun vestingen op de berg Wawani (1643) en Kapahaha (1646) te veroveren.

Belegering van Assaudi door VOC-schepen (bron: Livinus Bor, Bibliothèque Royale de Belgique)

Opstand op Ternate en Hoamoal 1650 – 1656

In 1650 kwam een deel van de Ternataanse elite in opstand tegen sultan Mandarsjah, omdat hij zijn beleid te veel door de Compagnie liet bepalen. De Ternatanen op Hoamoal onder stadhouder Madjira sloten zich bij de opstand aan.
De Compagnie gaf een voormalige gouverneur van Ambon, Arnold de Vlaming van Oudshoorn, opdracht om hard in te grijpen. Toen de opstand in 1652 dreigde te mislukken, vroeg Madjira aan Makassar om steun. Asahudi, op de westkust van Hoamoal, werd een Makassaars bruggenhoofd tot het in 1655 door de Compagnie werd veroverd. In 1656 sloot Makassar vrede met de Compagnie.
Deze oorlog betekende het einde van de kruidnagelteelt op Hoamoal en de omringende eilanden. De Compagnie vernietigde de kruidnagelbossen op Hoamoal en de omringende eilanden. Het gebied werd vervolgens nagenoeg ontvolkt. Met Ternate, Tidore en Batjan werden contracten gesloten dat zij voortaan zouden afzien van kruidnagelteelt en de bestaande bossen zouden verwoesten. De sultans zouden hiervoor een jaarlijkse afkoopsom krijgen. De kruidnagelteelt vond voortaan uitsluitend op Ambon Lease plaats, onder direct toezicht van de Compagnie.

De verovering van Makassar door Cornelis Speelman, 1667 (bron: Koninklijke Bibliotheek)

Onderwerping van Makassar 1666-1669

Zo´n tien jaar later onderwierp de Compagnie Makassar, samen met opstandige Buginezen en de sultan van Ternate. Hierdoor werd het laatste grote bolwerk van de vrije handel in Oost-Indonesië uitgeschakeld. De Molukken werden ten opzichte van de Aziatische handelsnetwerken een geïsoleerd buitengebied.

Mare Liberum
Mare Liberum van Hugo de Groot (bron: Koninklijke Bibliotheek)

Handhaving van het monopolie

De Nederlanders gingen uit van de grondregel van ‘de vrije zee’, maar deden tegelijkertijd alles om hun concurrenten uit te schakelen en de vrije handel onmogelijk te maken. Toch zagen zij dit zelf niet als een tegenstrijdigheid. Zij  baseerden zich namelijk op een beginsel van het internationale recht dat door Hugo de Groot werd omschreven als: pacta sunt servanda, wat betekent dat ‘contracten moeten worden nagekomen’. Als er tussen verschillende naties afspraken worden gemaakt, moeten zij er zeker van kunnen zijn dat iedereen zich daaraan houdt.
De Compagnie zorgde er daarom altijd voor om afspraken met hoofden en vorsten via contracten vast te leggen en de bestaande contracten tijdig te vernieuwen. Als de contractpartners zich niet, of niet geheel, aan de afspraken hielden, voelde de Compagnie zich gerechtigd om hen, zo nodig met gebruik van geweld, daartoe te dwingen.
De Compagnie behield het overwicht in de strijd. Dat was te danken aan de discipline en uitrusting van haar militairen, aan de inzet van oorlogsvloten uit Batavia in tijden van crisis, en aan de inzet van hulptroepen die zij aanwierf onder haar christelijke en Alfoerse onderdanen. Maar het kwam ook door de verdeeldheid onder haar tegenstanders.

Ga naar tijdvak Sluimerende Revolutie

Ga naar het verhaal van Orangkaja Kalebakar