In 1779 werd sultan Djamaluddin van Tidore met twee van zijn zonen gearresteerd en verbannen. Kaitjiliprins Meer (Prins) Nuku was de derde zoon van Djamaluddin. Toen de Compagnie in 1780 een opvolger uit een andere tak van de familie benoemde, kwam hij daartegen in opstand. Hij week uit naar Oost-Seram en riep zichzelf uit tot ‘Sultan van Seram en Papua’. Met zijn volgelingen van Halmahera, de Papoese eilanden en Seram trok hij ten strijde tegen de Compagnie. Zijn oorlogsvloten van meer dan honderd vaartuigen voerden aanvallen uit op de kusten van Seram, op Buru en Buton, Sula en Obi, en zelfs op Hituzeven Meer, Haruku, Saparua en Nusalaut. In 1783 kon de Compagnie, met steun van Ternate, ternauwernood voorkomen dat Nuku Tidore veroverde en de troon alsnog voor zichzelf opeiste.
Nuku’s aanhang nam af, toen zijn broer Kamaludin op voorstel van de Compagnie in 1784 tot sultan werd benoemd, maar hij bleef een ongrijpbare opstandeling. De kansen keerden weer rond 1795, toen in de Nederlanden de Bataafse Republiek werd opgericht. De Engelsen namen het bestuur op Ambon en Banda over en besloten om Nuku heimelijk te steunen met wapens en ammunitie. In 1796 trad Kamaludin af om plaats te maken voor zijn broer. In 1801 veroverden de Engelsen en Tidorezen gezamenlijk Ternate. Vervolgens erkenden zij Nuku formeel als sultan van een onafhankelijk Tidore. Hij had zijn doel bereikt.
Deze erkenning werd echter ongeldig, toen Frankrijk en Engeland in 1802 de Vrede van Amiens sloten. De Nederlanders kregen in 1803 het gezag terug over al hun koloniën, behalve Ceylon.
De troon van Nuku
September 1803. Pieter Goldbach, de nieuwe gouverneur van Ternate, werpt een ongeruste blik op de wolkenpartijen die zich boven Halmahera opstapelen. Dreigt er een storm?
Hij staat op het spitse bastion van het fort Kajumerah dat vanaf de zuidkust van Ternate in zee steekt en een luisterrijk uitzicht op Tidore biedt. Beneden, aan de smalle kade opzij van het bolwerk, zijn matrozen bezig om de kabeltrossen aan te sjorren waarmee zijn schip is aangemeerd. Goldbach buigt zich dieper over de wal en roept de gezagvoerder aan: ‘Laat de troon aan de wal en in het magazijn brengen. En voorzichtig!’
Daarna loopt hij de trap van het bastion naar de binnenplaats van het fort af om toezicht op de operatie te houden.
Er zijn vier man nodig om de open krat met de troon te dragen. De poten, de rug, de zitting en de armleuningen zijn met palmbladeren omwikkeld om beschadiging van het kostbare houtsnijwerk te voorkomen.
De magazijnmeester kan zijn nieuwsgierigheid niet verbergen: ‘Is dit werkelijk de troon van Tidore? Hoe komt die hier op Ternate?’
Goldbach knikt. ‘Het is een ingewikkelde geschiedenis. Zes jaar geleden zat sultan Kamaludin op die troon, maar hij verloor alle steun van zijn onderdanen en bondgenoten. Zij schonken hun vertrouwen helaas aan zijn broer, kaitjiliprins Meer Nuku. De Compagnie was er niet blij mee, want Nuku leidde al bijna twintig jaar een opstand vanuit Oost-Seram en de Papoese eilanden. Maar we waren machteloos: Nuku werd bewapend door de Engelsen en kreeg daardoor ook op Halmahera en Tidore steeds meer volgelingen. Zijn terugkeer was een triomftocht. Zijn broer Kamaludin is toen met zijn gevolg naar Ternate gevlucht en heeft de troon en andere kostbaarheden hier in veiligheid gebracht. Maar intussen is Nuku door iedereen erkend als sultan van Tidore. Ook door Kamaludin en door de Compagnie. Ik heb hem uitgenodigd om de troon vandaag op deze plek in ontvangst te nemen. Als gebaar van goede wil, begrijpt u.’
‘Hoe bestaat het! Die opstandige schurk?’ roept de magazijnmeester uit. ‘Sinds we in Nederland de Bataafse Republiek hebben opgericht en de kant van Frankrijk hebben gekozen, heeft Nuku voortdurend samengespannen met de Engelsen om aan de macht te komen op Tidore en om zijn macht ten koste van Ternate uit te breiden. Nog geen twee jaar geleden pleegden Engelsen en Tidorezen bij dit fort een invasie om Ternate te veroveren. Ik stond erbij en mocht toekijken terwijl zij mijn magazijn leegroofden.’
‘Dat kan zijn,’ antwoordt Goldbach. ‘Maar u weet toch dat de prins van Oranje bij de oprichting van de Bataafse Republiek naar Engeland is gevlucht en zijn onderdanen in de koloniën heeft opgedragen om zich onder bescherming van de Engelsen te stellen? Alles liever dan dat de Fransen zich meester zouden maken van onze koloniën. Op Ambon en Banda waren de Engelsen al aan het bewind sinds 1796!’
Hij draait zich om en maakt aanstalten om het bastion weer te beklimmen, maar de magazijnmeester grijpt hem bij de arm. Hij ziet wit van woede: ‘Heeft u die Fransen met hun fraaie idealen van vrijheid en gelijkheid ooit op deze eilanden gezien? Tegen welke gevaren hebben we de bescherming van de Engelsen nodig? En waarvoor hebben we Nuku nodig? Denkt u dat Nuku het belang van de Hollandse natie op het oog had toen hij de kant van de Engelsen koos? Het enige waar het hem om ging, is dat Tidore een onafhankelijk rijk zou blijven. En dat is hem gelukt ook. Weet u dat op het paleis van Tidore nog steeds de Engelse vlag wappert?’
‘Pas op uw woorden,’ zegt Goldbach uit de hoogte, terwijl hij zich uit de greep van de magazijnmeester losmaakt. ‘Laat die vlag daar maar even hangen. Vorig jaar hebben Engeland en Frankrijk in Amiens een vrede gesloten, waarbij bepaald is dat de Bataafse Republiek haar koloniën terugkrijgt. De meeste in elk geval. De Engelsen zijn uit Oost-Indië vertrokken en Nuku zal weinig meer aan ze hebben. Tidore moet nu weer met ons zaken doen. We beginnen een nieuw hoofdstuk.’
Boven op het bastion gekomen, trekt hij zijn mantel strakker om zich heen. De lucht is met donkergrijze wolken dichtgetrokken en er steekt een straffe wind op. In de verte, om de hoek van Tidore, ziet hij een kleine vloot naderen.
Aan boord van de Tidorese schepen wordt niet gezongen, de trommelslagen jagen het tempo op waarin de manschappen de schepen voortpagaaien. De onrustige golfslag maakt de overtocht zwaar. De wimpels op de lange, lage staatsieprauw klapperen in de wind. Alleen het grote houten beeld van een zeekrokodil die in zijn volle lengte over de overkapping van het middendek ligt, lijkt onwrikbaar koers te houden.
De oude sultan Nuku staat op het middendek naast Zainal Abidin, zijn jongere broer en beoogde opvolger. Deze wijst naar voren: in de verte zijn de scherpe contouren van het fort Kajumerah met enige moeite al te onderscheiden. ‘Straks krijgt u uw troon terug. Men zal u toejuichen als kaitjiliprins Meer peperanganoorlog Meer, de oorlogsprins, djou barakatizegenrijk vorst Meer, de zegenrijke heer. Het is een bekroning voor de strijd die u al die jaren heeft gevoerd, en een roemrijke dag voor Tidore.’
Nuku kijkt hem met een flauwe glimlach aan. ‘Denk je dat echt? Het is maar een troon.’ Zijn broer zwijgt beduusd.
‘Luister,’ zegt Nuku. ‘Hoe is onze strijd begonnen? In 1779 werden onze vader, sultan Djamaludin, en onze oudste broer gearresteerd en naar Batavia gebracht. Waarom? Hij had te weinig kruidnagelbomen en nootmuskaatbomen laten verwoesten. Hij was niet hard genoeg opgetreden tegen de rooftochten van zijn onderdanen op de Papoese eilanden. Enzovoorts. Maar die klachten waren er al jaren! De echte aanleiding was de brief die hij aan de Engelsen had gestuurd.’
‘Wat voor brief?’ vraagt Zainal Abidin.
‘De Engelsen hadden problemen met de route naar China door de Zuid-Chinese Zee,’ legt Nuku uit. ‘Te langzaam. Te gevaarlijk. Zij vroegen Tidore om vrije doorvaart door de Molukken, om via de Filippijnen op de Chinese havens te koersen. Onze vader schreef dat hij veel goeds over de Engelsen had gehoord, dat hij hen graag ter wille was en dat hij hen om steun tegen de Nederlanders vroeg. Toen de Compagnie deze brief onbedoeld in handen kreeg, besloot ze onmiddellijk een eind te maken aan de zelfstandigheid van Tidore. In plaats van bondgenoten zouden we onderdanen worden, en de Compagnie zou de Engelsen buiten de deur houden. Maar onze vader weigerde het contract dat hem in Batavia werd voorgelegd te ondertekenen. Hij werd levenslang naar Ceylon verbannen en op Tidore kwamen wij in opstand.’
‘We hebben onze vader niet teruggezien,’ stemt Zainal Abidin toe.
‘Nee,’ zegt Nuku. ‘Maar ik heb nog een brief van hem gehad. Hij drukte ons op het hart om de zelfstandigheid van Tidore te bewaren en voorspelde dat we daarvoor een bondgenootschap met de Engelsen nodig zouden hebben. Hij had een vooruitziende blik. Dat we de troon terugkrijgen, is mooi. Maar wat willen we verder van de Nederlanders?’
Een harde windvlaag rukt aan de staatsiesloep. Zainal Abidin werpt een blik naar buiten. In het open water van de zeestraat tussen Tidore en Ternate verschijnen schuimkoppen op de golven. ‘We moeten nu omkeren,’ zegt hij. Nuku knikt.
Het bastion van fort Kajumerah wordt door heftige vlagen storm en regen gegeseld. Het hemelwater doet de kanonnen donker glanzen. Goldbach staart Nuku’s vloot met sombere blikken na tot ze om de noordoosthoek van Tidore is verdwenen. Dit is een slecht voorteken.
Hoe ging het verder?
In nieuwe onderhandelingen met de Compagnie zette sultan Nuku hoog in. Hij was bereid om formeel schuld aan de opstand te erkennen en het contract met de Compagnie te vernieuwen. Maar hij eiste dat de Compagnie de zelfstandigheid van Tidore zou respecteren en dat zij zou instemmen met het herstel van het rijk van Djailolo op Halmahera. Dat laatste zou ten koste gaan van de macht en de status van Ternate.
De onderhandelingen hierover sleepten zich nog voort toen Nuku op 22 november 1805 overleed. Hij werd opgevolgd door minder krachtige sultans.