Abdul Rahman was de zoon van een koopman uit Gujerat, het noordwestelijk deel van India. Toen deze overleed, hertrouwde zijn moeder met Asauken Nusatapi, het hoofd van de negorij Hila. Abdul Rahman werd door zijn stiefvader geadopteerd en zo werd hij een lid van het vooraanstaande Hituese geslacht Nusatapi.
Abdul Rahman moet goed geschoold zijn geweest, want hij werd aangesteld als imam van Hila. Daarnaast begon hij een bloeiende handel met negorijen op de noordkust van Seram. De producten die hij daar kocht, bood hij te koop aan op Hitu. De Hituezen betaalden voor die producten met het geld dat zij van de Compagnie kregen voor de levering van kruidnagelen. Soms betaalden zij hem ook met een deel van hun kruidnageloogst, die Abdul Rahman dan weer doorverkocht aan de Compagnie. Op deze manier kreeg hij een groot deel van het geld in handen dat op Hitu omging in de kruidnagelhandel. Doordat hij een rijk man werd, kon hij zijn geld ook steken in andere ondernemingen. Hij zette bijvoorbeeld een houtzagerij op die grote partijen hardhouten balken en planken aan de Compagnie leverde.
Nadat Abdul Rahman bij een aardbeving en vloedgolf op de noordkust van Ambon in 1674 om het leven was gekomen, zette zijn zoon Hasan Soleiman de godsdienstige en economische activiteiten van zijn vader voort. Formeel had Hitu geen zelfstandige regering meer, maar informeel nam Hasan Soleiman langzamerhand de plaats in van de vroegere Kapitan Hitu of bevelhebber van Hitu.

Explosiegevaar tussen Ambon en Hila

Februari 1689. De draagstoel van de gouverneur van Ambon, De Haas, wordt voorafgegaan door een troep soldaten en enkele lagere officieren te paard. Zij zijn onderweg over de nieuwe weg van de baai van Ambon naar de noordkust van het schiereiland Hitu. Na een lange klim slingert de smalle weg tussen de frele kruidnagelbomen met hun lichtgroene losse kruinen, die worden beschaduwd door het brede bladerdak van zware kenaribomen en hoge zilvergrijze damarbomen.
De gouverneur heeft weinig oog voor het parkachtige landschap. Hij is verdiept in een map met het opschrift ‘vertrouwelijk’, gevuld met archiefstukken over de imam van de Hituese negorij Hila, Hasan Soleiman.

Het bovenste archiefstuk dateert uit 1674, het jaar van de grote aardbeving, waarin een vloedgolf op de noordkust van Hitu enorme schade had aangericht. Onder de vele doden was ook Hasan’s vader Abdul Rahman, die in Hila de functies van imam en dorpshoofd combineerde. Hasan Soleiman volgde zijn vader op als imam van Hila. Hij diende een verzoek bij de Compagnie in om hem ook als dorpshoofd te mogen opvolgen, maar dat werd niet ingewilligd.

Het volgende stuk komt uit 1680, het jaar waarin Hasan Soleiman bijna voor een rechtbank in Batavia werd gebracht. De gouverneur is vooral benieuwd waarom die rechtszaak toen werd afgeblazen. Voorzover hij weet, waren er genoeg bezwarende feiten:

De nieuwe sultan van Ternate, Sibori Amsterdam, had niet alleen de Ternataanse hoofden maar ook de Compagnie tegen zich in het harnas gejaagd. Hij was in 1679 van Ternate naar de naburige Sula-eilanden gevlucht. Vervolgens stuurde hij in het geheim een gezant naar de moslims op Buru en de Ambonse eilanden, die hij nog steeds als zijn onderdanen beschouwde. Hij gaf hem brieven mee waarin hij zijn onderdanen opriep tot standvastigheid in het geloof en hen opdroeg om naar zijn gezant te luisteren alsof hij de sultan zelf was. Deze gezant, Jan Patilima, had de opdracht om een opstand tegen de Compagnie voor te bereiden.
Op Buru was de reactie positief. De Compagnie had de hoofden van alle kustdorpen na de grote oorlog in de jaren vijftig gedwongen om zich onder de muren van het kasteel te Kajeli te vestigen. Zij wilden maar al te graag in opstand komen en deden een jaar later inderdaad enkele vergeefse pogingen om het kasteel te veroveren, samen met strijders van Sula en Ternate. Maar op Hitu en Saparua kreeg Patilima alleen afhoudende, nietszeggende of negatieve reacties: de Ambonse moslims zaten niet te wachten op een complot met de sultan van Ternate.
Toen de Compagnie lucht kreeg van de geheime besprekingen, was de schrik groot. Patilima werd opgepakt en terechtgesteld. Enkele vooraanstaande hoofden die aan de besprekingen hadden deelgenomen, werden voor berechting naar Batavia gebracht en veroordeeld tot verbanning naar Ceylon en India.
Over de aanklacht tegen Hasan Soleiman had de gouverneur van Ambon met zijn adviseurs apart vergaderd. Het stond vast dat Patilima hem een brief van de sultan had aangeboden, op een gouden schaal en onder een goudgele doek. Na eerbiedige lezing had Hasan de oproep tot rebellie van Jan Patilima aangehoord en geantwoord: ‘Broeder, zeg tegen de sultan dat wij hem niet kunnen beletten hier te komen. Dat is aan hem. Als hij niet komt, is het ook goed.’ Dat leek een duidelijke afwijzing, maar de gouverneur vertrouwde het niet. Waarom had Hasan Soleiman de Compagnie niet onmiddellijk gewaarschuwd dat er een opstand werd beraamd?
Dat de gouverneur uiteindelijk besloot om Hasan Soleiman niet voor het gerecht te slepen, was vooral te danken aan adviseurs die de negorij Hila en de Hituese samenleving grondig kenden. Zij waarschuwden dat een arrestatie van Hasan Soleiman tot grote onrust en misschien zelfs tot een opstand zou leiden. Niet alleen omdat hij tot de belangrijkste hoofden van Hitu behoorde, maar ook omdat hij als imam nagenoeg onaantastbaar was.

Dan stopt de draagstoel van de gouverneur met een onverwachtse schok. Als De Haas verstoord opkijkt, ziet hij een ruiter spoorslags naderen en de stoet gebaren om te stoppen. Tot zijn verbazing is het de nieuwe koopman van Hila, Johan Moris. Voordat hij iets kan zeggen, klinkt verder op de weg een zware explosie. Terwijl de echo’s van de omringende hellingen kaatsen, hoort hij in het bos vogels krijsen. ‘Geen paniek,’ roept Moris opgewekt, ‘we zijn de weg aan het opblazen.’ Hij springt van zijn paard en legt uit: ‘Verderop, waar de afdaling begint, zijn de rotsen steil en zo scherp als een speldenkussen. Levensgevaarlijk voor man en paard. Ik heb Hituezen opgeroepen om de weg te effenen. U kunt straks sleetje rijden met uw draagstoel. Maar nu wachten we even op de volgende explosie.’

Drie uur later heeft de gouverneur zich opgefrist in de gastenverblijven die aan de koopmanswoning in Hila zijn aangebouwd. Moris neemt hem mee op een kleine rondwandeling.
Ze beginnen achter het huis, waar een grote boomgaard met mangobomen ligt. ‘U woont hier in een waar lustoord,’ merkt de gouverneur op, terwijl zij van de paardestallen via de grote moestuin naar het hertenkampje slenteren. Aan de ene kant trekt het ommuurde en witgepleisterde fort Amsterdam de aandacht, aan de andere kant een grote duiventil met een elegant puntdak. Tussen de wuivende kokospalmen door glinstert de zee en tekenen de zachtgrijze contouren van het moedereiland Seram zich aan de horizon af.
‘Deze kant uit,’ wenkt Moris, ‘dan laat ik u nog even de nieuwe moskee zien die Hasan Soleiman na de grote vloedgolf door zijn eigen werklieden heeft laten bouwen. Men zegt dat hij hem ook zelf heeft ontworpen.’ Hij gaat hem voor naar een open plein, waar een langwerpig houten bouwwerk staat, met in het midden een klein pagode-achtig dak dat door een spits van drie gouden en zilveren bollen wordt bekroond. Een lage trap leidt tot de dubbele toegangsdeur die op Chinese wijze met grote rode en zwarte kringen en kunstig houtsnijwerk is versierd. Balken, pilaren, houten tralies, stijlen en lijsten zijn in frisse roze, zeegroene en lichtgele tinten geschilderd.
‘Heeft hij het geld voor dit soort projecten?’ vraagt de gouverneur.
‘Oh ja,’ zegt Moris. ‘En de zagerij om de planken te leveren. En de slaven om het werk te doen. Natuurlijk, het kost hem een klein fortuin, maar bedenkt u eens wat het hem oplevert aan invloed en prestige in de Hituese samenleving. De man wordt vereerd als een heilige! Hij is niet voor niets uitverkoren om straks, samen met de radja van Hitu, zitting te nemen in de Ambonse Landraad.’
‘Zo ver is het nog niet,’ merkt de gouverneur droogjes op.
‘Maar het is toch onvermijdelijk dat de Ambonse moslims eindelijk een stem krijgen in dat adviesorgaan!’ roept Moris uit. ‘Ik weet dat de christelijke hoofden daar grote moeite mee hebben, maar waar praten we over? Twee van de zestien zetels!’
‘Dat klopt,’ knikt de gouverneur. ‘Maar ik hoop straks nog met Hasan Soleiman te kunnen spreken om een andere hindernis weg te nemen. Wij hebben besloten dat leden van de Landraad geen bestuurlijke en godsdienstige functies mogen combineren. Als hij lid van de Landraad wil worden, zal hij als imam moeten aftreden.’
Er hangt op het plein voor de moskee even een stilte als na een explosie.
‘U wilt de weg tussen Hila en Ambon effenen,’ zegt de gouverneur. ‘Maar daarvoor is meer nodig dan een lading springstof.’

 

Hoe ging het verder?

Hasan Soleiman legde zijn functie als imam in 1689 neer en werd aangenomen als lid van de Ambonse Landraad. In 1701 kreeg hij toestemming om de hoge Hituese titel Orangkaja Bulan te dragen en om naar Batavia te gaan om daar deel te nemen aan het overleg met de hoge heren over Ambonse zaken. In 1707 ging hij weer naar Batavia als lid van een klein gezantschap van de Ambonraad. Hij kreeg gedaan dat hij een zoon van Kakiali, die daar in ballingschap leefde, mee terug naar Hitu mocht brengen. Hij bracht ook een met goud beslagen kris, betelpruimdoos en rotan staf mee, geschenken uit Batavia die hij bij openbare gelegenheden demonstratief liet meedragen. Het wekte grote ergernis bij andere hoofden van Hitu en leden van de Ambonraad.
Hasan Suleiman stierf op 6 januari 1709 zonder mannelijke nakomelingen. Zijn begrafenis had de allure van een staatsbegrafenis. Hij stond bij de Compagnie bekend als ‘de rijkste, verstandigste, invloedrijkste en gevaarlijkste moslim op de kust van Hitu.’