Bij de uitbreiding van het rijk van Ternate speelde het geslacht Tomagola een bijzonder belangrijke rol.
Een van de meest vooraanstaande leden van dat geslacht was Samarau. Hij was de kapita laut, de bevelhebber ter zee, van Ternate. Toen Hairun Djamilu in 1535 sultan werd, klom hij op tot rijksbestuurder en persoonlijk adviseur van de sultan.
In 1558 benoemde de sultan kimelaha Laulata, een neef van Samarau, als zijn stadhouder op Hoamoal. Hij stichtte naast de hoofdplaats Luhu een volledig Ternataanse nederzetting, Gamusungi (Nieuwe stad) genaamd.
In 1585 werd Laulata opgevolgd door kimelaha Rubohongi, een zoon van Samarau. Deze bleef stadhouder op Hoamoal tot hij omstreeks 1599 op hoge leeftijd overleed.

Toen sultan Hairun in 1570 was vermoord, besloot zijn zoon en opvolger Babullah het bondgenootschap met de Portugezen op te zeggen. Hij dwong hen om het eiland na een langdurige belegering te verlaten. Intussen zond hij vele Ternataanse prinsen, hoofden en voorvechters uit om de strijd tegen de Portugezen en hun bondgenoten ook op de Ambonse eilanden op te voeren.
Rubohongi was een van hen. Hij was een geduchte aanvoerder die zijn sporen had verdiend onder het bewind van sultan Hairun Djamilu. Zijn vijf volwassen zonen waren ook voorvechters op de Ternataanse vloot.
Onder Laulata en Rubohongi versterkten de Ternatanen hun gezag op Hoamoal en op de eilanden Manipa, Kelang en Boano. Medestanders en bondgenoten vonden zij op Hitu en op het noordelijke deel van de eilanden Haruku en Saparua.
Op de zuidkust van Seram waren er hoofden die na verloop van tijd de kant van de Ternatanen kozen. Maar er waren er ook die zich tegen de uitbreiding van Ternate’s macht verzetten.

Een strijd zonder einde

Op een dag – het moet tussen 1585 en 1590 geweest zijn – vertrekt er een kleine Ternataanse oorlogsvloot van Luhu op de oostkust van het schiereiland Hoamoal. De schepen varen langs de zuidkust van Seram naar de baai van Elpaputih, om hulp te bieden aan de strijders die zich hebben verschanst in een ommuurde vesting op een bergplateau bij de negorij Hualoi. Die strijders, zeshonderd man sterk, zijn afkomstig van moslim negorijen uit de wijde omgeving: Hoamoal, Seram, Hitu, Hatuhaha op Haruku en Iha op Saparua. Zij hadden zich in Hualoi verzameld om wraak te nemen op de naburige negorij Latu.

Het conflict tussen Latu en Hualoi was geen gewone dorpsruzie. Het hoofd van Hualoi had eerst de kant van de christenen gekozen, maar zich later toch aan de kant van de moslims geschaard. In Latu was het precies andersom gegaan: het oude dorpshoofd was moslim, maar zijn zoon had zich tegen de moslims gekeerd. Hij was christen geworden en had in het geheim afspraken gemaakt met de Portugese bevelhebber op Ambon, Sancho de Vasconcelos, om Hualoi aan te vallen en te verwoesten. Daarna zouden de Portugezen Latu kunnen gebruiken als bolwerk van waaruit zij de zuidkust van Seram zouden kunnen beheersen.
Toen Hualoi inderdaad werd overvallen en er daarna een tiental Portugezen in Latu werd gelegerd, namen de moslims dit hoog op. Zij mobiliseerden honderden strijders onder het bevel van de stadhouder van Ternate, kimelaha Rubohongi.
Rubohongi was een oude ijzervreter. Hij deed zijn naam eer aan: rubo hongi, vlootverwoester. Sultan Babullah had hem in 1570, na de moord op sultan Hairun, naar Hoamoal gestuurd om de positie van de Ternatanen in dat gebied te versterken en om strijd te leveren tegen de Portugezen en hun bondgenoten op Ambon, Haruku, Saparua en Seram. In zijn gevolg trokken talrijke vooraanstaande Ternatanen met hun manschappen ten strijde: prinsen van het vorstelijk huis, voorvechters uit de hoogste families en vijf van zijn eigen zonen. Babullah wilde de macht van de Portugezen breken, niet alleen in Maluku, maar ook op de Ambonse eilanden.

De kora-kora van Rubohongi is een imponerend schip van ruim dertig meter lang en vier meter breed. In de hoog oprijzende voorsteven is een in felle kleuren beschilderde drakenkop uitgestoken en de achtersteven krult omhoog in een geschubde drakenstaart. Aan weerszijden steken uitleggers uit, waarop zo’n zestig manschappen zitten die de kora-kora voort pagaaien. De kimelaha is met de jonge prins Tjuka en enkele voorvechters in het midden van het schip op een bamboe vloer gezeteld, onder een platform waarop enkele kleine scheepskanonnen zijn geplaatst. Tjuka draagt zijn Portugese wapenrusting, een helm en een borstkuras, waarop hij bijzonder trots is.
De zee is onrustig, zoals te verwachten is in het regenseizoen, en de kora-kora zwoegt krakend voort. Boven Seram en Ambon drijven zware regenwolken. Hier en daar vallen flarden zonlicht op zilverachtige regensluiers.
Terwijl de vloot het donkere en steile bergmassief op de noordoosthoek van Hitu passeert, werpt Rubohongi een sombere blik op de kust. In juli 1570 had hier een zeeslag tussen de Portugezen en een Ternataanse vloot onder bevel van Rubohongi’s zoon Kasingu plaatsgevonden. De Ternatanen leden een zware nederlaag en Kasingu was gesneuveld. Tot zijn verdriet was het lichaam van zijn zoon onvindbaar geweest, zodat hij niet behoorlijk begraven kon worden.
Hij wendt zijn blikken van Ambon naar Seram. Verderop in Hualoi zijn twee andere zonen van hem gelegerd, de voorvechters Djumali en Angasari. Hij voelt zich rusteloos worden.

De zeestraat tussen Seram en de eilanden Ambon, Haruku en Saparua wordt smaller. De roergangers zijn waakzaam: er kunnen onverwacht vijandelijke schepen opduiken. Aan weerszijden liggen negorijen verscholen achter het geboomte. De meeste hadden partij voor of tegen de moslims gekozen en sommige andere probeerden een neutrale positie in te nemen. Maar het werd steeds moeilijker om onpartijdig te blijven.

De vloot maakt zich op om de kaap van Latu te ronden en de baai van Elpaputih in te varen, als de roergangers Rubohongi alarmeren. Uit de bossen voorbij de kaap stijgen vuilgrijze rookwolken op.
‘De negorij Latu staat in brand! Onze broeders hebben de overwinning behaald,’ roept prins Tjuka opgewonden. Rubohongi legt hem met een handgebaar het zwijgen op. ‘Leg de vloot stil,’ zegt hij. ‘We wachten berichten af.’
Kort daarna zien zij een prauw in zee steken en op hen af koersen. Intussen stroomt het strand vol met dansende en springende mensen die zo op het oog buiten zinnen van vreugde zijn. Er valt een beklemmende stilte aan boord van de kora-kora.

Wat was er gebeurd? De Portugezen uit Latu hadden ‘s morgens vroeg de vesting van de moslims in Hualoi onverhoeds overvallen. Ze waren gekomen over een pad dat niet werd bewaakt, omdat er voetangels waren geplaatst. Van de strijders was op dat moment een groot deel erop uit getrokken om voor proviand te zorgen. De twee wachtposten bij de toegangspoort sliepen en de Portugezen maakten daarvan gebruik om twaalf ongewapende mensen te doden voor er alarm werd geslagen. Rubohongi’s zonen Djumali en Angasari waren door de Portugezen als eersten gedood en onthoofd. Strijders uit Latu hieven hun afgeslagen hoofden in de lucht en schreeuwden hun kelen schor. In de paniek die daarop volgde, waren er nog meer mensen gedood. De vesting stond nu in brand.

De vloot van Rubohongi wendt de steven om naar Luhu terug te keren. De kimelaha zit als uit steen gehouwen. Zelfs als de ondergaande zon hem recht in het gezicht begint te schijnen, beweegt hij niet.
‘Het lot van de mensen valt niet af te wenden, wat men ook probeert,’ zegt prins Tjuka. ‘Als het einde van de mens gekomen is, verwisselt hij het tijdelijke voor het eeuwige, overeenkomstig de wil van de Heer, de Allerhoogste. Laat deze dag u vastberaden maken en berusting in het onvermijdelijke schenken.’
Als de kimelaha blijft zwijgen, gaat hij voort: ‘Er lijkt geen einde te komen aan de heilige oorlog. We strijden op land en op zee, we worden aangevallen en we vallen aan, we vieren onze overwinningen en rouwen bij onze nederlagen. Maar bedenk, dat de strijders in de heilige oorlog bevoorrecht zijn. Als een moslim in de heilige oorlog sneuvelt, wordt hem in het hiernamaals niets in de weg gelegd om de hemel te betreden. Daarom zijn wij gelukkig als we de strijd ingaan, want we zien dan de hemelpoort al open staan.’
‘Genoeg,’ snauwt Rubohongi. Hij zwijgt lange tijd. Dan zegt hij: ‘We zullen ons verenigen met de Hituezen en met de jaarlijkse vloot uit Java. En we zullen onze broeders op Banda oproepen om een vloot te sturen. Gezamenlijk zullen we de Portugezen belegeren en van Ambon verdrijven.’

 

Hoe ging het verder?

Het voornemen van Rubohongi om Ternatanen, Hituezen, Javanen en Bandanezen te verenigen slaagde in 1591. In de maand februari verscheen een vloot met zo’n drieduizend strijders voor het kasteel Nossa Senhora da Anunciada, de latere vesting Victoria. In een zeeslag verloren de Portugezen een galei. Daarna werden zij met hun bondgenoten onder de bevolking van het schiereiland Leitimor gedwongen om zich in het fort terug te trekken. Gedurende een belegering van ruim een maand hielden zij ternauwernood stand. Ook de negorijen Oma en Tuhaha, de Portugese steunpunten op Haruku en op Saparua, kregen zware aanvallen te verduren. Het lukte echter niet om de Portugezen een definitieve nederlaag toe te brengen.