De opdracht van Babullah

Toen sultan Hairun werd vermoord, begon mijn strijd. Babullah, zijn zoon, werd onze sultan.
Hij zei: Rubohongi, jij kent de zee. Jij leidt onze vloot. Ga naar Hoamoal.” Ik knikte. Ik had geen woorden nodig. Alleen wind en richting.

Een familielid van mij had al eerder op Hoamoal een nieuwe hoofdplaats laten bouwen. Die hoofdplaats heet Luhu. Weet je waarom wij ons vanuit Ternate hier op Hoamoal vestigden? Omdat hier ook kruidnagelbomen groeien. Wij willen dat Ternate de baas blijft over de kruidnagelhandel. En nu ben ik de bestuurder van Hoamoal.

Samen met mijn zonen bouwde ik een vloot. Wij noemen onze schepen kora-kora’s. Mijn kora-kora zit eruit als een draak: een grote drakenkop voor en een drakenstaart achter. Zestig peddelaars. Plons, plons, steeds hetzelfde ritme. We zijn met onze oorlogsvloot op weg naar het dorp Hualoi. Om hen te helpen in hun strijd tegen het dorp naast hen.

We hebben veel bondgenoten in dit gebied: Hitu op het eiland Ambon en ook de noordelijke delen van de eilanden naast Ambon: Haruku en Saparua.

Tuan Kimelaha?” Een jonge man staat achter me. Hij buigt diep. “Met alle respect, mag ik iets vragen?”
Ik knik.
“Wat geeft u, op uw hoge leeftijd, nog de kracht om ons te leiden?”
Ik glimlach: “Omdat ik weet wanneer de wind keert.”
De jonge man knikt langzaam, met het hoofd gebogen. “En … voelt u ooit angst, Tuan?”
“Altijd”, zeg ik. “Maar ik laat angst niet bepalen wat ik doe.”

(bron: Roelofsz 1646)
De reis die Rubohongi met zijn oorlogsvloot maakt van Hoamoal naar Hualoi en terug

Weet jij het antwoord?