nootmuskaatpluk op Banda
Nootmuskaatpluk op Banda (bron: Q.M.R. Ver Huell)
Ketting sultan Ternate
Gouden ketting, door de VOC geschonken aan de sultan van Ternate (bron: Rijksmuseum)

Onder het monopolie

Vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw heerste in de Molukken een status quo. De verhoudingen tussen moslims, christenen en ‘heidenen’ bleven onveranderd en de eilanden werden op economisch en cultureel gebied van de buitenwereld afgesloten.
De Compagnie had niet alleen een monopolie op de handel in kruidnagelen, nootmuskaat en foelie, maar beheerste ook de teelt van deze specerijen. Deze werd op kleine, controleerbare eilanden geconcentreerd:

  • de Banda-eilanden waren verdeeld in zogenaamde perken, waar slaven nootmuskaat en foelie produceerden voor de plantagehouders of ‘perkeniers’;
  • de kruidnagelen werden geteeld in de bostuinen van de bevolking op de eilanden van Ambon Lease.
    Voor hun verlies van inkomsten uit de kruidnagelhandel gaf de Compagnie de sultans van Ternate en Tidore een jaarlijkse vergoeding.

De kruidnagelproducenten in de dorpen leden armoede. Zij kregen een vaste prijs voor de kruidnagels. Maar daarvan moesten zij ongeveer een kwart afstaan aan hun eigen hoofden, hun administrateur, de gouverneur van Ambon en verschillende ambtenaren van de Compagnie. Bovendien waren er talrijke klachten over fraude bij de weging van de kruidnagelen.

Straatgezicht, Ambon (bron: Q.M.R. Ver Huell)

Burgers in opkomst

Rond het fort Victoria, gelegen op het schiereiland Leitimor, ontstond in de loop van de zeventiende eeuw de stad Ambon.
De stad lag op een kustvlakte waar vier rivieren in zee uitmondden. De drassigheid in het gebied was de oorzaak van bij vlagen oplaaiende koortsepidemieën. Omdat men de oorzaak niet kende, had men er ook geen verweer tegen.

De bevolking was rond het jaar 1700 uitgegroeid tot ongeveer 8000 inwoners. Ze bestond uit de volgende groepen:

  • ongeveer 1000 dienaren van de Compagnie: kooplieden, boekhouders, militairen, zeelui;
  • ongeveer 4000 Europese, Chinese en Inlandse burgers;
  • ongeveer 3000 slaven in dienst van de Compagnie en van de verschillende groepen burgers.

De burgers hadden in en bij de stad hun eigen wijken en kampongs, met hun eigen wijkhoofden. Zij betaalden belastingen en waren dienstplichtig. De dienstplicht vervulden zij in schutterscompagnieën van Europese burgers, Inlandse christen-burgers, Inlandse moslim-burgers of ‘Vreemde Oosterlingen’.

De groei van de burgerbevolking leidde tot de uitbreiding van kleine handelsondernemingen en ambachtelijke bedrijven. Succesvolle en kapitaalrijke ondernemers werden een groep om rekening mee te houden. Op Hitu bijvoorbeeld was Hasan Soleiman een bijzonder invloedrijke ondernemer die politiek en godsdienstig leiderschap combineerde.

schilderij Nuku
Hedendaags geschilderd portret van Nuku (foto: JSS)

Opstand van kaitjili Nuku

Als zeevarende natie werd de Republiek der Verenigde Nederlanden in de loop van de achttiende eeuw ingehaald door de Engelsen. Dat werd pijnlijk duidelijk toen Engeland in 1780 de oorlog aan de Republiek verklaarde. Daartoe besloten zij omdat Nederlandse kooplieden wapens leverden aan de Amerikanen die in 1774 een onafhankelijkheidsoorlog tegen de Britten waren begonnen. Deze oorlog confronteerde de Republiek met haar onmacht: terwijl de Britse vloot ruim honderdentwintig grote oorlogsschepen had, hadden de Nederlanders er maar zeventien. De Britten namen alle Nederlandse koopvaardijschepen die zij op de Atlantische Oceaan en in het Caribisch gebied tegenkwamen, in beslag.

Bij de vrede van Parijs die in 1784 werd gesloten, kregen de Engelsen onder andere het recht op vrije vaart door de Molukken. Zij hadden bij toeval ontdekt dat het tijdens bepaalde jaargetijden gemakkelijker en sneller was om naar en van China te varen via de Molukken en de Filippijnen dan via de Zuid-Chinese Zee. Toestemming om van deze route gebruik te maken gaf de Compagnie niet graag. Zij was bang dat de Engelsen het monopolie op kruidnagel en nootmuskaat zouden breken door ongemerkt specerijen in te slaan op Halmahera en de Papoese eilanden. Zij zouden er vooral op de Chinese markt goede zaken mee kunnen doen.

Sultan Djamaluddin van Tidore wilde wel met de Engelsen samenwerken. Hij kwam hierdoor in conflict met de Compagnie. Zijn zoon kaitjili (prins) Nuku begon in 1780 vervolgens een opstand die bijna vijfentwintig jaar zou duren en die, soms openlijk, soms heimelijk, door de Engelsen werd gesteund.

Daendels
Gouverneur Daendels (bron: Rijksmuseum)

Twee keer Engels tussenbestuur

In Europa kwamen Frankrijk en Engeland met elkaar in oorlog van 1793 tot 1802, en weer van 1803 tot 1814. Nederland werd na de stichting van de Bataafse Republiek in 1795 door Franse troepen bezet en in 1810 door Napoleon Bonaparte in het Franse keizerrijk ingelijfd. Het moest machteloos toezien hoe de koloniën in Oost-Indië tot twee keer toe grotendeels onder Engels gezag kwamen: van 1796 tot 1803, en vervolgens van 1810 tot 1817.
In de tussenliggende periode, van 1803 tot 1810, probeerden de Nederlanders, vooral onder gouverneur H.W. Daendels (1808-1810), Indië in staat van verdediging tegen de Engelsen te brengen. Onder zijn bewind werd, ook op de Molukken, de bevolking zwaar onder druk gezet om goederen en mensen te leveren. Op Ambon werd bekend gemaakt dat de bevolking in de christelijke negorijen voortaan zelf voor het onderhoud van de schoolmeesters en godsdienstleraren zou moeten zorgen. Dat werd ervaren als een aantasting van het godsdienstig leven.

Mislukte landing van expeditie Beetjes bij Waisisil op Saparua, 1817 (bron: Q.M.R. Ver Huell)

Opstand van Pattimura

Na Napoleons nederlaag kwamen de Europese onderhandelaars overeen dat Nederland een deel van zijn koloniën terugkreeg. Op 25 maart 1817 droegen de Engelsen op Ambon het gezag weer over aan de Nederlanders.
Binnen een maand, op 16 mei 1817, brak op Saparua een opstand uit: het fort Duurstede werd overrompeld, het garnizoen en de resident werden gedood. Een poging van de Nederlanders op Ambon om de orde te herstellen liep rampzalig af: ruim honderdvijftig Nederlandse militairen sneuvelden bij de landing op Saparua. Daarna breidde de opstand zich onder leiding van Kapitan Pattimura, Thomas Matulessy, uit naar Haruku, Hitu en de zuidkust van Seram. Het gouvernement moest vanuit Java extra troepen sturen en Alfoerse hulptroepen aanwerven op Ternate en Tidore. De opstand werd in november 1817 neergeslagen.

Biljet van 1000 rupia met Pattimura als nationale held van Indonesië (bron: MuMa)

Revolutie of opstand

De opstanden van kaitjili Nuku en Kapitan Pattimura vonden plaats in een periode van verschuivende internationale verhoudingen, waardoor de hoop op veranderingen in de koloniale verhoudingen opleefde.

De opstand van Nuku was een vrijheidsoorlog, gericht op het met Engelse steun terugveroveren van de onafhankelijkheid van Tidore en de vier rijken van Maluku.

De opstand van Pattimura was geen revolutie of vrijheidsoorlog. De opstandelingen werden niet gedreven door idealen van vrijheid en gelijkheid, zoals de Amerikanen in hun strijd om onafhankelijkheid (1774-1783), de slaven op Hispaniola tijdens de Haïtiaanse revolutie (1791-1804) of de aanhangers van Simon Bolivar tijdens de vrijheidsoorlogen die hij in 1807 op het Zuidamerikaanse continent begon. De opstand kwam voort uit diep gevoelde wrok, verbittering en onvrede over de terugkeer van de Nederlanders en over het door hen ingevoerde beleid, maar had geen ander politiek doel dan veranderingen in het koloniale bestuur af te dwingen. Daarbij stelden de opstandelingen het verlichte bestuur van de Engelsen aan de Nederlandse ambtenaren ten voorbeeld.

Ga naar tijdvak Koloniaal Rijk

Ga naar het verhaal van Imam Hasan Soleiman