Alexander Jacob Patty (1890-1957) groeide voornamelijk op in de stad Ambon. Een opleiding aan de School tot Opleiding van Inlandsche Artsen (STOVIA) in Batavia mocht hij niet afmaken, omdat hij teveel bezig was met het ‘nationalisme’. Met diploma’s boekhouden, handelscorrespondentie en stenografie op zak, kwam hij verschillende handelskantoren aan de slag. Dat werk combineerde hij vanaf 1918 met politieke activiteiten. Zo was hij actief in de Vereniging Ambonsch Studiefonds, dat meer studiemogelijkheden voor Ambonse jongeren wilde scheppen, in de vereniging Insulinde en de Nationaal Indische Partij. Ook deed hij journalistiek werk voor verschillende Indische dagbladen.

In mei 1920 kwam Patty op een vergadering in Semarang met kritiek op het Ambonsch Studiefonds: de vereniging richtte zich te weinig op politiek en er mochten alleen christenen lid van worden. Een maand later werd hij voorzitter van een nieuwe politieke vereniging, Sarekat Ambon (Ambonees Verbond). Deze had tot doel voor de inheemse bevolking van de residentie Amboina op te komen en het land tot bloei en welvaart te brengen. Misstanden en wetten die dat doel in de weg stonden, moesten worden opgeheven.

Het gouvernement volgde de vereniging met argusogen*. Patty benadrukte voortdurend dat hij alleen van wettige middelen gebruik zou maken en dat de Sarekat Ambon geen anti-Nederlandse revolutionaire beweging was. Hij vond dat Nederlands-Indië uiteindelijk zelfstandig moest worden, maar wel binnen een staatsverband met Nederland, Suriname en de Antillen. Het gouvernement bleef wantrouwig: de vereniging moest eerst maar eens bewijzen dat ze inderdaad een gematigde koers wilde varen. Onder die voorwaarde kreeg Patty toestemming om propaganda voor de vereniging op Ambon te maken. Hij kwam in april 1923 op Ambon aan.

Onhoorbaar groeit de sagopalm

Donderdag 14 juni 1923. Alexander Jacob Patty spreekt op de havenkade van Ambon met een groepje arbeiders dat bezig is vracht te lossen uit een zojuist aangemeerd schip. Vanuit zijn kantoor werpt de havenmeester een wantrouwige blik op het tafereel: wat heeft deze jonge man met zijn modieuze kostuum en gabardine gleufhoed te zoeken bij het werkvolk? Maar voordat hij polshoogte kan nemen, is Patty tussen de loodsen en werkplaatsen door al weer weggebeend, in de richting van de binnenstad.

Op het kruispunt voor de Silokerk komt hij de directeur van de Ambonse Burgerschool tegen. Hij kent de gesoigneerde* oudere heer als bestuurslid van Sarekat Ambon. ‘Meneer Kayadoe, dat komt goed uit,’ zei Patty opgewekt. ‘Ik wilde bij u langs komen voordat ik morgen vertrek om nieuwe leden te werven.’
‘Je ziet er tevreden uit, jonge vriend. Waar ga je heen?’
‘Naar Haruku. Zoals u weet, werken er tweehonderd man uit Pelau in de haven. Zij hebben mij al verschillende keren gevraagd om een afdeling van Sarekat Ambon op te zetten. Zojuist heb ik met hen afgesproken om morgen naar Pelau te gaan.’
Kayadoe werpt een blik om zich heen en legt een hand op Patty’s schouder. ‘Kom, we lopen even naar dat eethuis in de Groene Geuzenstraat. Het heeft tegenwoordig een grammofoon.’

Even later zitten ze aan een kale tafel met een glas rozensiroop en een kop thee. Op de achtergrond krast het geluid van een krontjong-orkestje.
‘Wat weet je van de moeilijkheden in Pelau?’ vraagt Kayadoe.
Patty haalt zijn schouders op. ‘Ik weet dat er al heel lang problemen zijn. De huidige regent, Latuconsina, treedt op als een alleenheerser en maakt zich daardoor gehaat. Regenten moeten leren om zich aan te passen aan de geest van de moderne tijd en de bevolking meer zeggenschap gunnen, bent u dat niet met mij eens? Deze regent is onverbeterlijk, de mensen willen van hem af. Zij hebben bij het gouvernement allerlei klachten ingediend, maar er verandert niets. Nu vragen ze onze steun. Terecht. Is het niet het doel van onze vereniging om de belangen van de bevolking te beschermen en te streven naar het rechtzetten van misstanden?’
‘Ja, ja,’ knikt Kayadoe. ‘Mag ik toch een paar opmerkingen maken? De oude heer mag dan van de oude stempel zijn, maar vergeet niet dat het gouvernement hem in zijn lange loopbaan heeft onderscheiden met de zilveren ster voor trouw en verdiensten en met de gouden rottingknop. Het gouvernement zou een slecht figuur slaan, als men hem, alleen vanwege geklaag in de negorij, zonder meer op straat zet.’
‘Maar er is in Pelau toch wel meer aan de hand dan wat geklaag uit de negorij?!’
‘Zeker, dat denk ik ook. Komen je contactpersonen in Pelau misschien uit de partij van de families Tuasikal, Angkotasan, Latupono?’
Patty knikt. ‘Abubakar Tuasikal is hun voorman’, antwoordt hij, terwijl hij zijn opgewektheid inmiddels heeft laten varen.
‘Dan weet je waarschijnlijk dat zijn broer Taslim in december 1919 wegens opruiïng is veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. Wat was zijn vergrijp? Dat hij met driehonderdenvijftig inwoners van Pelau kwam demonstreren bij het kantoor van de controleur in Saparua, om het aftreden van Latuconsina te eisen. Stel je voor! De controleur raakte in paniek en uitte dreigementen waar de demonstranten om moesten lachen. Het draaide erop uit dat er militairen in Pelau werden gestationeerd.’
Uit de grammofoon achter in de zaal klinkt een schetterende operettemars. Kayadoe drinkt zijn glas leeg en vervolgt: ‘Die demonstratie in Saparua was geen uiting van spontane volkswoede. Een half jaar eerder was in Pelau een afdeling van de politieke vereniging Insulinde opgericht die de steun van de overgrote meerderheid van de bevolking had. Twee maanden later werd er een delegatie van Insulinde officeel ontvangen bij de assistent-resident in Ambon met een officieel stuk vol klachten over de regent. Die zag helaas geen redenen om in te grijpen, met als gevolg dat de vereniging naar het middel van de demonstratie greep. Dat kon het gouvernement natuurlijk niet tolereren.’
‘Wilt u zeggen dat politieke verenigingen zich buiten de negorijzaken moeten houden? Dan kunnen we de Sarekat Ambon wel opheffen,’ reageert Patty op bitse toon.
‘Nee, ik wil je alleen op het hart drukken om heel voorzichtig te werk te gaan. Ik heb gehoord dat resident Van Sandick de oude Latuconsina tot aftreden wil bewegen door hem een andere eervolle functie aan te bieden. Het gouvernement zal niet blij zijn met voorbarige politieke acties die opnieuw tot verstoring van orde en rust leiden.’
Patty grijpt naar zijn hoed en staat op. ‘Kom,’ zegt hij, ‘genoeg operettemuziek voor vandaag. Ik zal uw advies ter harte nemen.’

Die vrijdag vertrekt Patty naar Pelau, waar Abubakar Tuasikal ervoor zorgt dat hij er onderdak heeft. De volgende dag heeft hij al een verzoekschrift voor het gouvernement opgesteld waarin de klachten en eisen van Latuconsina’s tegenstanders in vlekkeloos Nederlands staan geformuleerd. Het wordt later in het tijdschrift Mena Moeria van Sarekat Ambon afgedrukt onder de kop Pellauers verwerpen negerihoofd.
Op maandag informeert Patty de regent en de dorpsraad dat hij op woensdag 20 juni een openbare vergadering zal beleggen om een plaatselijke afdeling van Sarekat Ambon op te richten.
Op dinsdag arriveren onverwachts assistent-resident Schmidt en controleur Jansen in Pelau. Diezelfde dag krijgt Patty een schriftelijk besluit van de voorzitter van de gemeenteraad: zijn verzoek is afgewezen en hij dient de negorij onmiddellijk te verlaten, ondertekend met een krabbel en een paraaf van de assistent-resident. Patty vertrekt, maar niet zonder aan te kondigen dat hij bij het gouvernement formeel bezwaar tegen dit besluit zal gaan maken.

Woensdag 28 november 1923. Het is druk in het eethuis in de Groene Geuzenstraat. Kayadoe en Patty zitten aan hun vaste tafel. Boven het geroezemoes van de gasten uit laat de grammofoon een foxtrot van Paul Whiteman and his orchestra horen.
Patty trommelt nerveus met zijn vingers op tafel. ‘Hoe is het vanmorgen gegaan in ons hooggeëerde parlement?’ vraagt hij.
Kayadoe glimlachte. ‘Ik hoef je toch niet te vertellen dat de Ambonraad geen parlement is. We kunnen het gouvernement hooguit adviseren. Wat wij van het incident in Pelau vinden, kan dus nooit het laatste woord zijn.’
‘Goed. Maar ik heb de Ambonraad alleen gevraagd om een standpunt in te nemen. Heeft een dorpsraad het recht om een openbare vergadering te verbieden?’
‘Het zal je niet verbazen dat alle aanwezige regenten, zowel in de Ambonraad als in de zaal, die vraag volmondig met ja beantwoorden. Het is volgens hen een adatregel om voor zoiets altijd toestemming te vragen. Ik heb naar voren gebracht dat die adat in strijd is met de geest van de moderne tijd én met artikel 111 van het Regeringsreglement dat vrijheid van vergaderen in Nederlands-Indië waarborgt. Maar de voorstanders beriepen zich op artikel 71: de inlandse gemeenten mogen hun eigen aangelegenheden zelfstandig regelen. Uiteindelijk stemden zeventien leden van de Ambonraad voor, zes tegen en drie blanco.’
Patty schudt zijn hoofd in ongeloof. ‘De artikelen 71 en 111 zijn tegenstrijdig. Staan de adatregels voorop of de democratische beginselen? Ik heb de Hoge Regering in Batavia gevraagd om op dit punt duidelijkheid te scheppen, maar nog steeds geen antwoord gekregen.’ Hij staart met een donkere blik voor zich uit.
‘Het invoeren van nieuwe denkbeelden vraagt tijd,’ zegt Kayadoe. ‘Heb vertrouwen, Alexander: onhoorbaar groeit de sagopalm.’

 

Hoe ging het verder?

Acties zoals Patty’s bemoeienis met Pelau vielen slecht bij het bestuur. Volgens gouverneur Van Sandick ontpopte de Sarekat Ambon zich als ‘een revolutionaire, anti-Nederlandsch gezinde beweging’ en verstoorde ze ‘de gemoedelijke omgang gebaseerd op wederzijds vertrouwen en genegenheid tusschen bestuur en bevolking’. Dat was ongewenst, zeker ‘in deze streken, waar toch nog steeds het Nederlandsch Gezag zijn meest getrouwe dienaren betrekt’.

Ook de Ambonse elite werd steeds onwelwillender. Dat de Sarekat Ambon koningin Wilhelmina niet ‘onze koningin’, maar ‘de koningin van Nederland’ noemde, viel niet in goede aarde bij de regenten. De gepensioneerde KNIL-militairen, die de roemruchte strijd om Samalanga (Atjeh, 1901) wilden naspelen, waren ontstemd over een voorstel van Patty om in plaats daarvan de Pattimura-opstand te herdenken. De organisaties van negorijhoofden, inlandse leraars en oudstrijders keerden zich tegen hem. Ze drongen er bij het bestuur op aan een einde aan zijn activiteiten te maken.

Op 15 oktober 1924 werd Patty gearresteerd vanwege een incident op straat dat de politie als ‘opruiing’ bestempelde. Hij werd in Makassar berecht en, ondanks een uitvoerig verweerschrift, veroordeeld tot internering in Bengkulu op Sumatra. Omdat hij zijn nationalistische activiteiten later elders op Sumatra en Flores voortzette, werd hij in 1932 opgesloten in het kamp voor politieke gevangenen te Boven-Digul (Nieuw-Guinea).

Tijdens de Japanse bezetting werd hij van daaruit als politiek gevangene naar Australië overgebracht en gevangen gehouden. Na de bevrijding keerde hij terug naar Java om de strijd voor onafhankelijkheid van de Republik Indonesia te ondersteunen.