De Compagnie werd in 1605 door de Hituezen binnengehaald en verwelkomd als bondgenoot tegen de Portugezen. Dat bondgenootschap hield ongeveer dertig jaar stand.
In deze periode was Kapitan Hitu Tepil, een bedachtzaam politicus, de voornaamste contactpersoon tussen de Compagnie en de Hituezen. Als bondgenoot van de Compagnie vond Tepil het zijn taak om te bemiddelen bij conflicten tussen de Compagnie en andere partijen. De Compagnie maakte in de beginjaren graag gebruik van zijn diensten. Het optreden als bemiddelaar zorgde voor gezag en voor goodwill bij de andere hoofden in het gebied. Maar niet bij iedereen. Toen de vijandigheid tegenover de Compagnie toenam, kreeg Tepil het verwijt dat hij ‘een werktuig van de Hollanders’ was.
Toen Tepil in 1633 overleed, volgde zijn zoon Kakiali hem op. Tepil zelf had liever zijn broer Lisalaik als zijn opvolger gezien, maar de gouverneur van Ambon drukte Kakiali’s benoeming door. Kakiali had hem verzekerd dat hij de Ternatanen op Hoamoal wantrouwde en de Compagnie trouw zou blijven.
Al spoedig bleek dat Kakiali het roer van de Hituese politiek omgooide: hij versterkte juist de banden met de Ternataanse stadhouder Leliato. Zij wilden de specerijhandel met Makassar voortzetten en uitbreiden. Zij waren bereid om, als dat nodig was, de gewapende strijd met de Compagnie aan te gaan. Kakiali en Leliato bouwden ter voorbereiding hiervan versterkingen op Hoamoal en Hitu.
In 1634 werd Kakiali gevangen genomen. Hitu kwam in opstand. Die opstand sloeg in 1635 en 1637 over op de moslims van de naburige eilanden en zelfs op vele christelijke negorijen op Ambon Lease en Seram. De gouverneur-generaal kwam persoonlijk met een oorlogsvloot uit Batavia om het gezag van de Compagnie te herstellen. Kakiali werd vrijgelaten om de heftige emoties te kalmeren. Hij verschanste zich in zijn vesting op de berg Wawani.